KAN ISPERICH EN DE MARTENITSA
Ondanks de wijze raad van hun vader kan Koebrat om
bij elkaar te blijven, gingen zijn drie zoons toch uit
elkaar. De een bleef aan de Wolga, een ander ging
naar Macedonië en een derde kwam naar de Donau en
stichtte daar het huidige Bulgarije. Zijn naam was
Isperich of Asparoech, naar hem is de stad Isperich in
Noordoost-Bulgarije genoemd waar een groots
monument van hem staat. Toen hij zijn stad stichtte,
omringde hij die met een diepe gracht, want de
Ismaëlieten zaten hem op de hielen.
Isperich had een zuster, van wie hij erg veel hield.
Toen hij met zijn mensen vertrok, scheurde zij een
witte draad uit haar hemd en gaf die
aan hem. En ze vroeg hem de draad,
aan haar terug te sturen, zodra hij
dat verre land aan de Donau had
bereikt. Mocht dit een land van melk
en honing zijn, moest de draad net zo
wit en schoon blijven als die nu was.
Als het echter een land van oorlog en
vernieling was, moest hij de draad in
het bloed dopen zodat ze wist dat hij
in een strijd op leven en dood was
verwikkeld.
Het was een mooi land met melk en
honing in overvloed, maar ook moest hij veel bloed
vergieten om het te verdedigen tegen woeste
aanvallers. Graag had hij dat aan zijn geliefde zus
verteld, maar tussen zijn oude en zijn nieuwe
vaderland stonden de vijandelijke Ismaëlieten en
lieten niet alleen geen enkele koerier door, zelfs een
vogel kon er nauwelijks overheen vliegen!
‘s Avonds kwam kan Isperich moe naar zijn paleis
terug en hij klaagde bitter dat hij van zijn zuster was
gescheiden. Elke ochtend hoorde hij onder zijn raam
het tsjilpen van een zwaluw, die haar kleinen al had
grootgebracht en zich voorbereidde op een verre weg.
Toen de tijd kwam, pikte ze met haar snavel tegen
het raam en sprak: “Geef mij de draad, ik zal die
naar je zuster brengen!”
Dolblij was de kan, hij reikte de vogel de witte draad
opdat zijn zuster zou weten dat hij het land van melk
en honing had gevonden, maar hij deed er ook een
rode draad bij, zodat ze zou weten dat het ook veel
bloed had gekost. De zwaluw pikte beide draden op
en vloog naar het oude vaderland van de kan. Ze vond
zijn geboortehuis, liet zich neer voor het raam van
zijn zuster en vertelde haar over het nieuwe
koninkrijk maar ook over het geweeklaag van de kan
die zijn zuster zo erg miste. De zuster nam beide
draden aan, ze luisterde en huilde van vreugde en
medeleven.
De lente kwam, en daarmee de tijd dat de zwaluw
weer naar het rijk van de broer terug moest keren.
Toen nam de zuster een ruikertje bloemen, ze draaide
beide draden in elkaar en bond daarmee de
bloemen bij elkaar. Toen gaf ze die aan de
zwaluw zodat haar broer zou weten dat ze
zijn boodschap had ontvangen. De vogel
bracht het aan de kan. Die nam dolgelukkig
het geschenk in ontvangst dat van zo ver
was gekomen. De bloemen stak hij aan zijn
borst, maar de roodwitte draad bond hij om
zijn pols opdat de zusterliefde hem tegen
onheil en vervloekingen zou beschermen!
Toen keek hij naar de strepen en kerven van
de Oudbulgaarse kalender. Het was 1 maart,
het begin van het nieuwe Jaar, zoals het
toen werd gevierd. “Deze dag moet mijn volk zich
blijven herinneren!” – zei de kan. Om er zeker van te
zijn dat men deze dag niet zou vergeten, waarop hij
de lang verwachte boodschap kreeg van zijn geliefde
zus, beval hij dat jong en oud in zijn rijk zich op die
dag moesten opsmukken met witte en rode draden om
niet te vergeten dat hun land weliswaar een land was
van melk en honing, maar dat het ook met veel bloed
werd verdedigd en dus gewaardeerd en goed
beschermd moest worden.
Zo ontstond de martenitsa. Sindsdien, vanaf de
stichting van het Bulgaarse rijk tot op de dag van
vandaag hangen alle Bulgaren op 1 maart, de eerste
dag van de lente volgens de Bulgaarse volkskalender,
de roodwitte draden op en ze herinneren zich kan
Isperich, die lang en gelukkig regeerde – volgens een
oud manuscript 172 jaar! – en uiteindelijk sneuvelde
in een gevecht tegen de Ismaëlietische Khazaren.
Uit : Boris Iliev, Balgarski Legendi, Sofia 2001