Monday, 1 April 2013

Verhogen externe flexibiliteit personeel (bron: www.arbeidsrechter.nl)


Bij externe flexibiliteit gaat het om maatregelen waarbij een beroep wordt gedaan op derden teneinde de gewenste flexibiliteit te bereiken. Het gaat hier om:

het uitbesteden van werk aan specialistische bedrijven, toeleveranciers en freelancers (A.).
het uitbesteden van werk aan thuiswerkers (B.).
het inschakelen van seizoensarbeiders, vakantiewerkers en andere tijdelijke krachten (C.).
het inlenen van medewerkers van andere werkgevers; detachering (D.).
Gezien de omvang van het inschakelen van uitzendkrachten wordt er aan dit onderwerp een apart hoofdstuk gewijd (6.3.3.7.).
A. Het uitbesteden van werk aan specialistische bedrijven, toeleveranciers en freelancers

Bij freelancers gaat het om opdrachtnemers die voor meerdere opdrachtgevers werken en daarbij werkzaam zijn als ondernemer of beroepsbeoefenaar. Doorgaans zullen zij een bepaalt resultaat moeten bereiken, wat hen weinig of veel vrijheid kan laten. In geval de opdrachtnemer een co-maker is, dan gaat het niet om het volledig uitbesteden van bepaalde activiteiten, maar om het samenwerken aan een bepaald product of dienst.

Het is mogelijk dat de opdrachtgever aanwijzingen geeft over de uitvoering van het werk. Daarbij kan een situatie ontstaan die moeilijk is te onderscheiden van een arbeidsverhouding die als arbeidsovereenkomst wordt aangemerkt. Zo kan een freelancer gedurende een lange tijd voor een opdrachtgever werken, waarbij hij een vast inkomen ontvangt en geen eigen risico loopt wanneer het werk mislukt. Geeft de opdrachtgever ook de nodige aanwijzingen, dan kan het zeer wel gaan om een arbeidsovereenkomst (1.1.2.4.). Elders wordt nader ingegaan op arbeidsverhoudingen die niet zijn gebaseerd op een arbeidsovereenkomst (1.1.3.).

Bepaalde tussenpersonen fungeren als intermediaire tussen de vraag naar arbeid van een opdrachtgever en het aanbod van zelfstandigen of bedrijven; de opdrachtnemers. In dat geval zijn er drie partijen, namelijk de opdrachtgever, de tussenpersoon en de opdrachtnemer, waardoor de rechtsverhouding op detachering lijkt (D.). Van een arbeidsovereenkomst tussen de tussenpersoon en de opdrachtnemer (organisatie of zelfstandige) is evenwel geen sprake. Dat betekent dat de tussenpersoon geen premies werknemersverzekering hoeft in te houden, terwijl de zelfstandige niet in vaste dienst is, waardoor hij doorgaans geen garantie-inkomen heeft bij de tussenpersoon.

B. Uitbesteden van werk aan thuiswerkers

Thuiswerk

In geval van thuiswerk kan er sprake zijn van een arbeidsovereenkomst, waardoor dit programma vrijwel onverkort van toepassing is (1.1.2.14.). Is er geen arbeidsovereenkomst, dan kan het volgens de belastingdienst toch gaan om een fictieve arbeidsovereenkomst (4.5.7.3.). In dat geval is de “werkgever” tot inhouding van belasting en premies gehouden. Dat betekent ook dat hij gebruik kan maken van de vrijgestelde onkostenvergoedingen voor de inrichting van de werkplek en de aanschaf van apparatuur bij de thuiswerker thuis (4.5.3.2.B.). Voor thuiswerkers gelden speciale regels op grond van de arbeidsomstandighedenwet (5.2.9.). Is de thuiswerker niet op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam, dan is er sprake van een andere arbeidsverhouding, waarop hoofdstuk 1.1.3. nader ingaat (1.1.3.).

Telewerken

Het verschil tussen thuiswerken en telewerken ligt in de omstandigheid dat een thuiswerker niet bij de werkgever zelf werkt. Bovendien zal een thuiswerker niet altijd gebruik maken van een computer die is verbonden met het netwerk van de werkgever, wat voor telewerkers doorgaans wel op gaat. Een telewerker is in beginsel wel op meerdere dagen per week op bijvoorbeeld het kantoor terug te vinden. De rechtspositie van telewerkers is doorgaans niet anders in vergelijking met medewerkers die niet gedeeltelijk thuis werken. Voor wat betreft de arbeidsomstandigheden thuis, gelden in beginsel de voorschriften die eveneens voor thuiswerkers gelden (5.2.9.). Ook aan telewerkers kan de werkgever onder bepaalde voorwaarden een niet belaste onkostenvergoeding geven (4.5.3.2.B.).

Het zal doorgaans raadzaam zijn de afspraken over telewerken schriftelijk vast te leggen. Punten die daarbij geregeld kunnen worden zijn:

Over welke periode gaat degene telewerken, voor hoeveel dagen en uren per week, alsmede onder welke omstandigheden of voorwaarden komt er (tussentijds) een einde aan het telewerken. Partijen kunnen ook denken aan een proefperiode.
Wat voor werkzaamheden gaat de medewerker thuis uitvoeren, hoe kunnen betrokkenen elkaar bereiken, hoe wordt het resultaat van het werk gebruikt en mogelijk ook gecontroleerd?
Over welke apparatuur, verbindingen, dossiers, voorzieningen, etc., gaat de medewerker thuis beschikken? Aan welke eisen moet de werkplek in de eigen woning voldoen? Hierbij horen ook afspraken over het verstrekken of vergoeden van die middelen. Ook de situatie dat de medewerker stopt met telewerken, vraagt doorgaans om een nadere regeling voor die middelen.
Algemene opmerkingen

Naarmate een telewerker meer thuis werkt, zal hij sneller de nadelen ondervinden die doorgaans aan thuiswerk zijn verbonden. De kans wordt namelijk groter dat de band tussen de werkgever en telewerker minder hecht wordt. Dat kan er toe leiden dat de telewerker minder snel in aanmerking komt voor een vast contract of dat er van hem meer flexibiliteit wordt verlangd, alsmede dat scholing, loopbaanbegeleiding en sociale contacten achterblijven. Tegenover deze risico’s staan belangrijke voordelen, zoals het besparen op de kosten van kantoorruimte, het verminderen van de reistijd en reiskosten en het beter kunnen indelen van werk en vrije tijd. Bij dit laatste is van groot belang dat de telewerker de discipline moet kunnen opbrengen om voldoende lang en voldoende geconcentreerd te werken, als ook op tijd te rusten.

C. Het inschakelen van seizoensarbeiders, vakantiewerkers en andere tijdelijke arbeidskrachten

Voor het opvangen van pieken in het werk of het overbruggen van vakanties, kan de werkgever overgaan tot het in dienst nemen van medewerkers voor enkele weken of maanden. Dergelijke vormen van externe flexibiliteit zijn relatief goedkoop. Zeker als het gaat om jonge vakantiewerkers, die een aan het minimumjeugdloon gerelateerd inkomen ontvangen (4.1.6.).

Veel CAO’s bepalen dat deze medewerkers niet onder de CAO vallen, of dat bepaalde bepalingen uit de CAO niet op hun van toepassing zijn. Voor medewerkers met een tijdelijke aanstelling (< 3 maanden) gelden mogelijk ook bijzondere bepalingen. De afwijkende regeling die een CAO schept, ziet er vaak (dus niet altijd) als volgt uit:

Tijdelijke krachten vallen in de laagste functiegroep.
Vakantierechten worden aan het einde van het contract uitbetaald (4.2.3.).
Bepaalde toeslagen zijn niet van toepassing.
Van deze medewerkers wordt veel flexibiliteit verwacht in het aantal uren dat zij per week werken, tenzij anders overeengekomen in de arbeidsovereenkomst zelf.
Geen recht op pensioen, kinderopvang, ATV, doorbetaalde feestdagen, etc.
Het inzetten van deze arbeidskrachten is dus uit financieel oogpunt aantrekkelijk. Daarbij moet wel in de gaten gehouden worden of de kwaliteit van het werk niet te zeer onder druk komt te staan. Een tijdelijke kracht zal vaak over minder kennis en vaardigheden beschikken, wat slechts gedeeltelijk wordt goedgemaakt door hem in te werken. Dit nadeel wordt minder belangrijk, wanneer het werk eenvoudig is.

Naast de afwijking die CAO’s met zich meebrengen, geldt dit programma doorgaans onverkort. Tijdelijke arbeidskrachten moeten bijvoorbeeld ook aangemeld worden bij de uitvoeringsinstelling. De werkgever kan rekening houden met een groter deel van de belastingvrije som, wanneer de scholierenregeling van toepassing is (4.5.7.6.). De arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die deze medewerkers krijgen (1.3.2.), bevat doorgaans een proeftijd (1.3.3.). Dit contract eindigt na die bepaalde tijd, zonder dat opzegging (ontslag) door de werkgever nodig is (3.2.). Voor jeugdigen (< 18 jaar) moet de werkgever andere arbeidstijden in acht nemen (5.3.3.) en mogelijk ook met nadere voorschriften rekening houden die ingaan op voorlichting over arbeidsomstandigheden. Jeugdigen zijn doorgaans minder goed op de hoogte van de risico’s bij het werk of houden met die risico’s minder snel rekening (5.2.2.1.).



D. Detachering; het inlenen van medewerkers van andere werkgevers

Detacheren (verschil met uitzenden)

Het detacheren en uitzenden van arbeidskrachten vindt allebei plaats op grond van een uitzendovereenkomst. De uitzendovereenkomst is namelijk een overeenkomst waarbij een medewerker ter beschikken van een derde wordt gesteld door een professionele uitlener (art 7:690 BW). Deze professionele uitleners zijn zowel uitzend- als detacheringbureaus. Zij onderscheiden zich van elkaar door de wijze waarop zij arbeidskrachten in dienst nemen:

De uitzendkracht begint met een arbeidsovereenkomst welke eindigt als het uitlenen bij een bepaalde opdrachtgever (de inlener) stopt. De duur van de arbeidsovereenkomst tussen uitzendbureau en uitzendkracht is dus afhankelijk van de duur van de opdracht. Dit wordt in de arbeidsovereenkomst opgenomen, tenzij de CAO dit reeds regelt (art 7:691 BW). Op deze uitzendverhouding gaat hoofdstuk 6.3.3.7. nader in (6.3.3.7.).
De gedetacheerde arbeidskracht begint doorgaans met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, welke meestal niet eindigt als het uitlenen bij een opdrachtgever stopt. De overeenkomst wordt bijvoorbeeld voor een jaar gesloten tussen de gedetacheerde kracht en het detacheringbureau. In die overeenkomst staat een detacheringsbeding, dat is een beding waarmee het detacheringsbureau het recht krijgt om de medewerker uit te lenen.
Detacheringbureaus en uitzendbureaus onderscheiden zich met name van elkaar bij de werving en selectie. Een detacheringbureau richt zich vanaf het begin op het creëren van een vaste arbeidsrelatie, waarbij zij zich meer kritisch opstellen bij het werven van personeel, dat zonodig direct een interne opleiding gaat volgen. Bij een uitzendbureau is het de vraag of die vaste relatie ontstaat, wat zich echter wel kan voordoen, bijvoorbeeld na een overbruggingsperiode van ongeveer zes maanden. Uitzendbureaus kunnen een kritische selectie uitstellen tot de volgende vragen gaan spelen: is de medewerker ook geschikt als gedetacheerde kracht en zal er voldoende werk voor deze persoon zijn? Voorgaande betekent dat ook uitzendbureaus mensen in dienst hebben die werken op basis van detachering. Diegene staat dus ook vast op de loonlijst. Het gaat dan om een arbeidskracht die gedurende lange tijd voor het uitzendbureau heeft gewerkt, waarna de uitzendorganisatie met hem een detacheringovereenkomst is aangegaan.

Detacheringbureaus kunnen er natuurlijk ook voor kiezen om de overeenkomsten die zij aangaan, in een losse vorm te gieten, bijvoorbeeld gelijk als uitzendwerk. Dat detacheringbureaus dit vaak niet doen, is als volgt te verklaren. Een detacheringbureau neemt doorgaans personeel in dienst op een vrij hoog niveau, bijvoorbeeld HBO of wetenschappelijk niveau. Na een uitgebreide selectieprocedure volgt vaak een interne opleiding. Deze investeringen wordt terugverdiend, door die medewerker uit te lenen aan opdrachtgevers die vragen naar goed opgeleide vakmensen. Opdrachtgevers willen op die vakmensen kunnen rekenen, bijvoorbeeld voor een project van een jaar. Dat het detacheringbureau arbeidskrachten meteen willen binden komt vooral doordat het niet eenvoudig is om aan vakmensen te komen. Daarbij speelt dat de kosten van werving, selectie en training hoog zijn. Zwaarwegend is ook, dat opdrachtgevers het niet zullen accepteren dat een ingeleende arbeidskracht halverwege een project opstapt.

In de praktijk is er dus een groot verschil tussen een gedetacheerde kracht en een uitzendkracht bij het begin van de arbeidsrelatie. Arbeidsrechtelijk is er echter zowel bij detachering als bij uitzending sprake van een uitzendovereenkomst.

Hoofdstuk D. over de uitzendrelatie is dus van toepassing, welke nader ingaat op belangrijke onderwerpen als: 26-arbeidsweken-eis, onderbreking van een jaar, meetellen van hetzelfde werk bij dezelfde organisatie echter in dienst van een ander, alsmede op onderbrekingen van langer dan 3 maanden tussen contracten. Bij dat hoofdstuk dient u zich te realiseren dat een uitzendkracht in het begin een zeer los dienstverband krijgt, welke terstond kan eindigen. Dat wordt bereikt doordat het uitzendbureau gedurende die tijd gebruik maakt van de mogelijkheid om de arbeidsrelatie te beëindigen zodra de opdracht eindigt (art 691-2 BW). Detacheringbureaus komen dit doorgaans niet overeen, aangezien zij een medewerker reeds bij het begin van de arbeidsverhouding aan zich willen binden (6.3.3.7.).

Detachering en inhoudings- en zorgplicht

In geval van detachering doet zich een driehoeksverhouding voor. Enerzijds sluit de uitlener (de opdrachtnemer) een overeenkomst met de inlener (de opdrachtgever), waarmee het detacheren van arbeidskrachten wordt geregeld. Het detacheringbureau krijgt als uitlener van de inlener een vergoeding voor de gedetacheerde kracht die bij de inlener werkzaam wordt. Deze gedetacheerde kracht ontvangt het loon van het detacheringbureau, welke zorgt voor de inhouding en afdracht van sociale premies en loonbelasting. Op de inlener rust de verplichting om maatregelen te treffen om het welzijn en de gezondheid van de ingeleende medewerker te kunnen waarborgen (5.2.9.).

Het is mogelijk dat een opdrachtnemer die werkt voor een opdrachtgever zich laat inschakelen via een derde, terwijl de opdrachtnemer werkt in de uitoefening van een (eigen) bedrijf of als zelfstandige. In dat geval is de derde een tussenpersoon, welke als intermediaire dient tussen de vraag naar en het aanbod van werk. Het verschil is echter dat er geen arbeidsovereenkomst bestaat tussen de tussenpersoon en de opdrachtnemer die het werk verricht, omdat die persoon een zelfstandige is. Daardoor is er geen sprake van detachering. De tussenpersoon hoeft dan geen premies werknemersverzekering in te houden, terwijl de zelfstandige niet in vaste dienst is bij de tussenpersoon, waardoor hij doorgaans geen garantie-inkomen heeft.

Andere vormen van uitlening van arbeidskrachten

Projectbureaus

Naast uitzendarbeid en detachering wordt er ook gesproken over projectbureaus. Zoals de naam al aangeeft houden deze bureaus zich bezig met het verzorgen van projecten voor opdrachtgevers. Dat brengt doorgaans met zich mee dat het projectbureau medewerkers laat werken bij een andere werkgever. Arbeidsrechtelijk bestaat er geen band tussen de medewerkers van het projectbureau en de opdrachtgever. De driehoeksverhouding – uitlener, inlener en ingeleende kracht – doet zich niet voor, zoals dat wel het geval is bij detachering en uitzendarbeid. Het verschil wordt vooral zichtbaar doordat het project zowel door de opdrachtgever als door het projectbureau wordt gestuurd, waarbij medewerkers van beide werkgevers in het project samenwerken. Uitvloeisel van voorgaande is dat het projectbureau in grotere mate aansprakelijk is voor fouten (van ondergeschikten), in vergelijking met de aansprakelijkheid van bureaus die medewerkers detacheren of uitzenden. Naarmate de zeggenschap van het projectbureau kleiner wordt en nagenoeg volledig bij de opdrachtgever komt te liggen, ontstaat er meer een situaties die met detachering is te vergelijken.

Banenpool

De havenpool is een bekend voorbeeld van een banenpool, waarbij het gaat om een N.V. die als werkgever van bepaalde medewerkers optreedt en deze uitleent aan havenbedrijven. Deze banenpools moeten onderscheiden worden van banenpools die (nog wel) grotendeels door de overheid worden gefinancierd (WIW) (1.10.2.). Het is evenwel mogelijk dat een “zelfstandige” pool financieel gesteund wordt, bijvoorbeeld door een bijdrageregeling op grond van een sociale verzekeringswet. Daarvoor kunnen redenen zijn omdat de pool voorkomt dat bepaalde medewerkers een beroep doen op sociale uitkeringen, zoals uitkeringen op grond van de werkloosheidswet. De banenpool raakt in financiële problemen wanneer de leegloop te groot wordt, dus als zij te veel loon moet betalen zonder dat daar werk tegenover staat waarvoor de pool een vergoeding krijgt. Nieuwe banenpools zijn de MKB-pools welke worden opgezet door verschillende werkgeversorganisaties, waarbij samen wordt gewerkt met Arbeidsvoorziening. Werklozen kunnen na een omscholing en het lopen van stage in diensttreden van de pool die zich richt op het uitlenen van die medewerkers binnen de branche waarvoor de werkgeversorganisatie actief is.

Detachering als “afvloeiingsregeling en outplacement-regeling”

Nog vrij nieuw is het laten uitstromen van een groep medewerkers naar een detacheerder, doorgaans een uitzendbureau. Daartoe wordt mogelijk overgegaan, als er duidelijk sprake is van overtolligheid bij een werkgever die in financiële problemen is geraakt. Het uitzendbureau neemt medewerkers over voor een bepaalde periode, bijvoorbeeld door hun voor 2 jaar in dienst te nemen. Gedurende deze periode wordt er gezocht naar reguliere arbeid, waarbij de uitzendorganisatie dus bemiddelend optreedt (1.9.2.). Tot die tijd kan het uitzendbureau de medewerkers uitlenen, waarbij zij maandelijks een gegarandeerd loon ontvangen. Dat loon wordt hoger als medewerkers uitgeleend worden voor werk waar een hogere beloning bij past. Voor de voormalige en noodlijdende werkgever is deze regeling te zien als een “afvloeiingsregeling”, wat werkloosheid van ex-werknemers voorkomt. Deze werkloosheid kan zich evenwel op termijn voordoen, wanneer er geen passende arbeid voor hun wordt gevonden. Het uitzendbureau vraagt per medewerker een vergoeding, welke veelal lager is dan de eventueel verschuldigde aanvulling op de werkloosheidsuitkering (de afvloeiingsregeling) (3.7.).