Wednesday, 3 April 2013

Lonen en loonkosten Economische Unie waaronder ook Bulgarije


Brutolonen
Van alle lidstaten waren de gemiddelde brutojaarlonen van voltijdwerknemers in ondernemingen met tien of meer werknemers het hoogst in Denemarken (56 044 EUR in 2009), gevolgd door Luxemburg (in 2010), Ierland, Nederland en Duitsland (in 2010) – alle boven 40 000 EUR – en waren zij het laagst in Roemenië (5 891 EUR in 2010) en Bulgarije (4 085 EUR) – zie tabel 1.
In 2006 liet de mediaan van de jaarlonen een vergelijkbare rangorde van landen zien (zie figuur 1), waarbij het gemiddelde inkomen in alle landen behalve Malta boven de mediaan lag. Het percentage werknemers die als laagbetaald worden beschouwd, was in 2006 het hoogst in Letland (30,9%), terwijl in Litouwen, Bulgarije en Roemenië ook meer dan een op de vier werknemers als laagbetaald werd beschouwd (zie figuur 2).
Loonkloof tussen mannen en vrouwen
Hoewel enige vooruitgang is geboekt, is er nog steeds een grote loonkloof tussen mannen en vrouwen: de kloof tussen het gemiddelde loon van mannen en vrouwen in de EU-27. Vrouwen verdienden in 2009 gemiddeld 17,1% minder dan mannen. De kleinste verschillen in gemiddelde beloning tussen mannen en vrouwen waren te vinden in Slovenië, Italië, Malta, Roemenië, België (in 2008), Polen en Portugal (10% of minder), de grootste in Estland (in 2007), Tsjechië en Oostenrijk (meer dan 25%). Verschillende factoren kunnen bijdragen aan deze loonverschillen, zoals verschillen in participatiegraad van de arbeidskrachten, verschillen in de beroepen en activiteiten die vaak worden gedomineerd door mannen of door vrouwen, verschillen in de mate waarin mannen en vrouwen in deeltijd werken, en de houding van de HR-afdelingen van particuliere en openbare organisaties ten aanzien van loopbaanontwikkeling en onbetaald verlof/zwangerschapsverlof (zie ook artikel over statistieken over de loonkloof tussen mannen en vrouwen).
Minimumlonen
In juli 2011 hadden 20 van de 27 EU-lidstaten (alle lidstaten behalve Denemarken, Duitsland, Italië, Cyprus, Oostenrijk, Finland en Zweden) en twee kandidaat-lidstaten (Kroatië en Turkije) nationale wetgeving waarin bij wet of in een nationaal interprofessioneel akkoord een minimumloon was vastgesteld.
De maandelijkse minimumlonen liepen in juli 2011 sterk uiteen (zie figuur 4), variërend van 1 758 EUR per maand in Luxemburg tot 158 EUR en 123 EUR in respectievelijk Roemenië en Bulgarije. Na correctie voor verschillen in koopkracht verminderden de verschillen tussen de lidstaten van een verhouding van 14:1 (hoogste ten opzichte van laagste) in euro's tot een verhouding van 6:1 in koopkrachtstandaard (KKS). Dezelfde landen bevonden zich opnieuw aan de uiteinden van het spectrum, waarbij Luxemburg met 1 466 de hoogste KKS had en Bulgarije met 243 de laagste (zie ook artikel over statistieken over minimumlonen.
Nettolonen en belastingtarieven
De gegevens over de [[Glossary:Tax wedge|belastingwig] meten de relatieve belastingdruk – in figuur 5 wordt deze informatie verstrekt met betrekking tot laagbetaalden. De belastingwig voor de EU-27 was in 2010 met 39,3% iets lager dan vijf jaar eerder. De hoogste belastingtarieven op lage lonen in 2010 werden genoteerd in België, Frankrijk, Duitsland, Hongarije, Italië, Letland, Oostenrijk en Roemenië.
Voor de EU-lidstaten werd regelmatig vastgesteld dat de belastingtarieven waren verlaagd gedurende de laatste vijf jaren waarvoor gegevens beschikbaar zijn, tot aan 2010. De grootste verlaging werd genoteerd in Nederland, Cyprus (tot en met 2007), Polen, Slovenië, Finland en Tsjechië. Anderzijds steeg de belastingwig vrij snel in Frankrijk en Italië.
De andere indicatoren die zijn vermeld in tabel 2, geven informatie over het deel van het brutoloon dat niet wordt "wegbelast" (hogere belastingtarieven en socialezekerheidsbijdragen en/of vermindering of verlies van voordelen) wanneer mensen weer aan het werk te gaan of meer gaan verdienen. De totale cijfers voor de EU-27 laten zien dat er tussen 2005 en 2010 over het algemeen minder prikkels voor werklozen of laagbetaalden waren om betaald werk te zoeken, omdat dan een groter deel van hun loon "wegbelast" zou worden (zie ook het artikel over loonstatistieken).
Loonkosten
De gemiddelde loonkosten per uur (zie figuur 6) en de structuur van de loonkosten (zie figuur 7) liepen in 2009 sterk uiteen tussen de lidstaten. De loonkosten per uur in het bedrijfsleven (NACE Rev. 2, secties B-N) varieerden in 2009 tussen 36,94 EUR in België en 36,11 EUR in Denemarken tot 4,00 EUR in Roemenië en 2,88 EUR in Bulgarije (NB: deze cijfers omvatten niet alleen de beloning van werknemers, maar ook de kosten van beroepsopleidingen, andere uitgaven, belastingen en subsidies die bedrijven hebben betaald of ontvangen). Het aandeel van de lonen in de totale loonkosten bedroeg in Zweden 66,2% (in 2007) en lag ook in België en Frankrijk onder 70%, maar liep op tot 85% of meer in het Verenigd Koninkrijk, Slovenië, Luxemburg, Denemarken en Malta (zie ook het artikel over loonkostenstatistieken).