Brutolonen
Van alle lidstaten waren de gemiddelde brutojaarlonen van
voltijdwerknemers in ondernemingen met tien of meer werknemers het hoogst in
Denemarken (56 044 EUR in 2009), gevolgd door Luxemburg (in 2010), Ierland,
Nederland en Duitsland (in 2010) – alle boven 40 000 EUR – en waren zij het
laagst in Roemenië (5 891 EUR in 2010) en Bulgarije (4 085 EUR) – zie tabel 1.
In 2006 liet de mediaan van de jaarlonen een vergelijkbare
rangorde van landen zien (zie figuur 1), waarbij het gemiddelde inkomen in alle
landen behalve Malta boven de mediaan lag. Het percentage werknemers die als
laagbetaald worden beschouwd, was in 2006 het hoogst in Letland (30,9%),
terwijl in Litouwen, Bulgarije en Roemenië ook meer dan een op de vier
werknemers als laagbetaald werd beschouwd (zie figuur 2).
Loonkloof tussen mannen en vrouwen
Hoewel enige vooruitgang is geboekt, is er nog steeds een
grote loonkloof tussen mannen en vrouwen: de kloof tussen het gemiddelde loon
van mannen en vrouwen in de EU-27. Vrouwen verdienden in 2009 gemiddeld 17,1%
minder dan mannen. De kleinste verschillen in gemiddelde beloning tussen mannen
en vrouwen waren te vinden in Slovenië, Italië, Malta, Roemenië, België (in
2008), Polen en Portugal (10% of minder), de grootste in Estland (in 2007),
Tsjechië en Oostenrijk (meer dan 25%). Verschillende factoren kunnen bijdragen
aan deze loonverschillen, zoals verschillen in participatiegraad van de
arbeidskrachten, verschillen in de beroepen en activiteiten die vaak worden
gedomineerd door mannen of door vrouwen, verschillen in de mate waarin mannen
en vrouwen in deeltijd werken, en de houding van de HR-afdelingen van
particuliere en openbare organisaties ten aanzien van loopbaanontwikkeling en
onbetaald verlof/zwangerschapsverlof (zie ook artikel over statistieken over de
loonkloof tussen mannen en vrouwen).
Minimumlonen
In juli 2011 hadden 20 van de 27 EU-lidstaten (alle
lidstaten behalve Denemarken, Duitsland, Italië, Cyprus, Oostenrijk, Finland en
Zweden) en twee kandidaat-lidstaten (Kroatië en Turkije) nationale wetgeving
waarin bij wet of in een nationaal interprofessioneel akkoord een minimumloon
was vastgesteld.
De maandelijkse minimumlonen liepen in juli 2011 sterk
uiteen (zie figuur 4), variërend van 1 758 EUR per maand in Luxemburg tot 158
EUR en 123 EUR in respectievelijk Roemenië en Bulgarije. Na correctie voor
verschillen in koopkracht verminderden de verschillen tussen de lidstaten van
een verhouding van 14:1 (hoogste ten opzichte van laagste) in euro's tot een
verhouding van 6:1 in koopkrachtstandaard (KKS). Dezelfde landen bevonden zich
opnieuw aan de uiteinden van het spectrum, waarbij Luxemburg met 1 466 de
hoogste KKS had en Bulgarije met 243 de laagste (zie ook artikel over
statistieken over minimumlonen.
Nettolonen en belastingtarieven
De gegevens over de [[Glossary:Tax wedge|belastingwig] meten
de relatieve belastingdruk – in figuur 5 wordt deze informatie verstrekt met
betrekking tot laagbetaalden. De belastingwig voor de EU-27 was in 2010 met
39,3% iets lager dan vijf jaar eerder. De hoogste belastingtarieven op lage
lonen in 2010 werden genoteerd in België, Frankrijk, Duitsland, Hongarije,
Italië, Letland, Oostenrijk en Roemenië.
Voor de EU-lidstaten werd regelmatig vastgesteld dat de
belastingtarieven waren verlaagd gedurende de laatste vijf jaren waarvoor
gegevens beschikbaar zijn, tot aan 2010. De grootste verlaging werd genoteerd
in Nederland, Cyprus (tot en met 2007), Polen, Slovenië, Finland en Tsjechië.
Anderzijds steeg de belastingwig vrij snel in Frankrijk en Italië.
De andere indicatoren die zijn vermeld in tabel 2, geven
informatie over het deel van het brutoloon dat niet wordt "wegbelast"
(hogere belastingtarieven en socialezekerheidsbijdragen en/of vermindering of
verlies van voordelen) wanneer mensen weer aan het werk te gaan of meer gaan
verdienen. De totale cijfers voor de EU-27 laten zien dat er tussen 2005 en
2010 over het algemeen minder prikkels voor werklozen of laagbetaalden waren om
betaald werk te zoeken, omdat dan een groter deel van hun loon "wegbelast"
zou worden (zie ook het artikel over loonstatistieken).
Loonkosten
De gemiddelde loonkosten per uur (zie figuur 6) en de
structuur van de loonkosten (zie figuur 7) liepen in 2009 sterk uiteen tussen
de lidstaten. De loonkosten per uur in het bedrijfsleven (NACE Rev. 2, secties
B-N) varieerden in 2009 tussen 36,94 EUR in België en 36,11 EUR in Denemarken
tot 4,00 EUR in Roemenië en 2,88 EUR in Bulgarije (NB: deze cijfers omvatten
niet alleen de beloning van werknemers, maar ook de kosten van beroepsopleidingen,
andere uitgaven, belastingen en subsidies die bedrijven hebben betaald of
ontvangen). Het aandeel van de lonen in de totale loonkosten bedroeg in Zweden
66,2% (in 2007) en lag ook in België en Frankrijk onder 70%, maar liep op tot
85% of meer in het Verenigd Koninkrijk, Slovenië, Luxemburg, Denemarken en
Malta (zie ook het artikel over loonkostenstatistieken).
(bron: http://epp.eurostat.ec.europa.eu)