Sunday 16 June 2013

Voorwaarden van het Nederlandse ministerie van financien i.g.v. detachering

Bij het opstellen van model A is rekening gehouden met de voorwaarden die in 1990 door het Ministerie van Financiën zijn gesteld voor het detacheren vrij van BTW. De voorwaarden die bekend zijn bij de Belastingdiensten zijn als volgt:
a.
Het personeel dient ter beschikking te worden gesteld aan een ondernemer, die in de bij het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 behorende bijlage B is genoemd.
b.
De terbeschikkingstelling dient structureel van karakter te zijn. Dit dient te blijken uit de arbeidsovereenkomst, welke de werknemer met de formele werkgever sluit. Deze dient in beginsel voor onbepaalde tijd te zijn gesloten. In geval sprake is van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, dient uit de feiten en omstandigheden te kunnen worden afgeleid, dat de intentie van zowel de werkgever als de werknemer er op is gericht de overeenkomst voor bepaalde tijd om te zetten in een overeenkomst voor onbepaalde tijd zodra de overeenkomst voor bepaalde tijd expireert.
Het enkele feit dat arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd niet in alle gevallen in arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd worden omgezet behoeft niet te betekenen dat alsdan de vrijstelling verloren gaat.
c.
De instelling(en) waar een werknemer daadwerkelijk zijn werkzaamheden zal gaan uitvoeren, dient inhoudelijk betrokken te zijn bij de sollicitatieprocedure van die werknemer.
d.
De werknemer dient zijn werkzaamheden in beginsel bij één, in de arbeidsovereenkomst c.a. te noemen sociaal-culturele instelling te verrichten. Voor zover een werknemer bij meer dan één sociaal-culturele instelling werkzaam is, blijft de vrijstelling van toepassing, mits de werknemer structureel bij die andere, in de arbeidsovereenkomst c.a. te noemen instellingen werkzaam is. Indien een werknemer evenwel steeds voor een relatief korte periode bij verschillende sociaal-culturele instellingen zijn werkzaamheden uitvoert, kan de vrijstelling geen toepassing vinden.
e.
Op de betrokken werknemer dient de CAO van toepassing te zijn, die geldt ten aanzien van de instelling(en) waar die werknemer daadwerkelijk zijn werkzaamheden uitvoert.
f.
De vergoeding voor het ter beschikking stellen van het personeel dient beperkt te blijven tot de brutoloonkosten van de betrokken werknemer(s). Het berekenen van een redelijke vergoeding voor de werkzaamheden welke zijn verbonden aan het optreden als formeel werkgever staat toepassing van de vrijstelling niet in de weg, mits met het ter beschikking stellen van personeel als geheel geen winst wordt beoogd of gemaakt, met dien verstande dat een incidenteel exploitatieoverschot niet direct tot BTW-heffing zal leiden.
g.
Bij beëindiging van de relatie tussen degene die het personeel ter beschikking stelt (de uitlener) en degene bij wie dat personeel daadwerkelijk werkzaamheden verricht (de inlener), dient de inlener verantwoordelijk te zijn voor de gevolgen van de beëindiging van die relatie voor de bestaande arbeidsovereenkomst(en) tussen de uitlener en de tot de datum van beëindiging van de relatie bij de inlener werkzame personen. De hierbedoelde verantwoordelijkheid dient betrekking te hebben op de financiële gevolgen van de beëindiging van de bedoelde relatie alsook op het door de inlener, binnen de voor hem bestaande mogelijkheden, medewerking verlenen aan het zoeken naar een nieuwe werkkring voor de betrokken werknemer.

Niet alle ondernemers die personeel ter beschikking stellen aan sociaal-culturele instellingen kunnen een beroep doen op de vrijstelling van artikel 11, lid I, letter f, van de Wet op de omzetbelasting 1968. Zo kan bijvoorbeeld een gemeente die personeel ter beschikking stelt aan sociaal-culturele instellingen ter zake zelf bezwaarlijk als een sociaal-culturele instelling worden aangemerkt. Gelet evenwel op de grote verscheidenheid in de structuur van de organisaties van waaruit personeel aan sociaal-culturele instellingen ter beschikking wordt gesteld, geldt als aanbeveling op dit punt geen onderscheid te maken naar de hoedanigheid van de ondernemer die het personeel ter beschikking stelt. Wel zal aan de hiervoor onder 1.a. tot en met 1.g. geformuleerde voorwaarden moeten worden voldaan, wil aanspraak op toepassing van de vrijstelling mogelijk zijn.