Bij het opstellen van model A is rekening gehouden met de
voorwaarden die in 1990 door het Ministerie van Financiën zijn gesteld voor het
detacheren vrij van BTW. De voorwaarden die bekend zijn bij de
Belastingdiensten zijn als volgt:
a.
Het personeel dient ter beschikking te worden gesteld aan
een ondernemer, die in de bij het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968
behorende bijlage B is genoemd.
b.
De terbeschikkingstelling dient structureel van karakter te
zijn. Dit dient te blijken uit de arbeidsovereenkomst, welke de werknemer met
de formele werkgever sluit. Deze dient in beginsel voor onbepaalde tijd te zijn
gesloten. In geval sprake is van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd,
dient uit de feiten en omstandigheden te kunnen worden afgeleid, dat de
intentie van zowel de werkgever als de werknemer er op is gericht de
overeenkomst voor bepaalde tijd om te zetten in een overeenkomst voor
onbepaalde tijd zodra de overeenkomst voor bepaalde tijd expireert.
Het enkele feit dat arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd
niet in alle gevallen in arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd worden
omgezet behoeft niet te betekenen dat alsdan de vrijstelling verloren gaat.
c.
De instelling(en) waar een werknemer daadwerkelijk zijn
werkzaamheden zal gaan uitvoeren, dient inhoudelijk betrokken te zijn bij de
sollicitatieprocedure van die werknemer.
d.
De werknemer dient zijn werkzaamheden in beginsel bij één,
in de arbeidsovereenkomst c.a. te noemen sociaal-culturele instelling te
verrichten. Voor zover een werknemer bij meer dan één sociaal-culturele
instelling werkzaam is, blijft de vrijstelling van toepassing, mits de
werknemer structureel bij die andere, in de arbeidsovereenkomst c.a. te noemen
instellingen werkzaam is. Indien een werknemer evenwel steeds voor een relatief
korte periode bij verschillende sociaal-culturele instellingen zijn
werkzaamheden uitvoert, kan de vrijstelling geen toepassing vinden.
e.
Op de betrokken werknemer dient de CAO van toepassing te
zijn, die geldt ten aanzien van de instelling(en) waar die werknemer
daadwerkelijk zijn werkzaamheden uitvoert.
f.
De vergoeding voor het ter beschikking stellen van het
personeel dient beperkt te blijven tot de brutoloonkosten van de betrokken
werknemer(s). Het berekenen van een redelijke vergoeding voor de werkzaamheden
welke zijn verbonden aan het optreden als formeel werkgever staat toepassing
van de vrijstelling niet in de weg, mits met het ter beschikking stellen van
personeel als geheel geen winst wordt beoogd of gemaakt, met dien verstande dat
een incidenteel exploitatieoverschot niet direct tot BTW-heffing zal leiden.
g.
Bij beëindiging van de relatie tussen degene die het
personeel ter beschikking stelt (de uitlener) en degene bij wie dat personeel
daadwerkelijk werkzaamheden verricht (de inlener), dient de inlener
verantwoordelijk te zijn voor de gevolgen van de beëindiging van die relatie voor
de bestaande arbeidsovereenkomst(en) tussen de uitlener en de tot de datum van
beëindiging van de relatie bij de inlener werkzame personen. De hierbedoelde
verantwoordelijkheid dient betrekking te hebben op de financiële gevolgen van
de beëindiging van de bedoelde relatie alsook op het door de inlener, binnen de
voor hem bestaande mogelijkheden, medewerking verlenen aan het zoeken naar een
nieuwe werkkring voor de betrokken werknemer.
Niet alle ondernemers die personeel ter beschikking stellen
aan sociaal-culturele instellingen kunnen een beroep doen op de vrijstelling
van artikel 11, lid I, letter f, van de Wet op de omzetbelasting 1968. Zo kan
bijvoorbeeld een gemeente die personeel ter beschikking stelt aan
sociaal-culturele instellingen ter zake zelf bezwaarlijk als een
sociaal-culturele instelling worden aangemerkt. Gelet evenwel op de grote
verscheidenheid in de structuur van de organisaties van waaruit personeel aan
sociaal-culturele instellingen ter beschikking wordt gesteld, geldt als
aanbeveling op dit punt geen onderscheid te maken naar de hoedanigheid van de
ondernemer die het personeel ter beschikking stelt. Wel zal aan de hiervoor
onder 1.a. tot en met 1.g. geformuleerde voorwaarden moeten worden voldaan, wil
aanspraak op toepassing van de vrijstelling mogelijk zijn.