Men ontdekte op wat nu de bodem van de zee is, een begraven
laag van schelpengruis, doorsneden door meanderende rivierbeddingen,
rivierdelta's en stranden. De kleilaag onder dit schelpengruis bevat
overvloedig plantaardig materiaal, wortels, slakken en scheuren door
uitdroging. Het lijkt erop dat hier vroeger een kust-moeras was. Het ligt nu
circa 140 m diep onder water.
Eerdere onderzoekingen rapporteerden al löss-lagen,
vloedlijnen, kustafzettingen en strandterrassen uit een periode van 15.780 tot
7660 v.Chr. op diepten tussen 93 en 122 m en op grote diepte verborgen
rivierdalen die suggereren dat het wateroppervlakte in de ijstijd minimaal 110
m lager dan nu lag.
Circa 10.000 v.Chr. was de ijstijd afgelopen en begonnen de
oceanen weer te stijgen. Circa 7000 v.Chr. stonden ze op circa 35 meter onder
het huidige niveau. Dat is de tegenwoordige drempeldiepte van de Bosporus.
Mogelijk begon toen het Middellandse Zeewater als een beekje de Zwarte Zee op
te vullen. Maar de sapropeel (een zuurstofarme, zwarte modder) is pas 2000 jaar
later ontstaan. Mogelijk is de oorzaak hiervan dat het (zwaardere) zoute water
langzaam naar de bodem van het bekken is gezakt en pas 2000 jaar later anoxisch
(zuurstofarm) werd hetgeen leidde tot de vorming van sapropeel.
Rond 5600 v.Chr. vervingen zouttolerante flora en fauna abrupt
een flora en fauna die leefden in een zoetwatermeer en het binnenstromen van
zout water niet konden overleven, behalve in de riviermondingen. Rond die tijd
verscheen er ook een ander type mollusken (weekdieren). Boringen tonen aan
dat de Bosporus anno 2005 met een laag sedimenten bedekt was en dat de harde
rots op een diepte ligt van minimaal 85 meter. Ryan veronderstelde nu, dat er
in de Bosporus een 70 meter dikke laag sedimenten gelegen moet hebben op circa
15 meter onder de huidige zeespiegel. Dit niveau werd door de oceaan (en de
daarmee in verbinding staande Middellandse zee) pas circa 5600 v.Chr. bereikt.
Daarop stroomde zout water door deze doorgang. Door deze stroming werden er
sedimenten weggevoerd, waardoor de opening groter werd. Daardoor werd de
stroming sterker en werden er weer meer sedimenten weggevoerd enzovoort. Toen
alle sedimenten weggespoeld waren, was er een doorgang ontstaan die meer dan 50
km³ water per dag kon doorlaten. Er was dus sprake van een ware stortvloed. Het
wateroppervlak van de Zwarte Zee steeg aanvankelijk met tientallen cm per
dag. Zo'n 100.000 km² land werd binnen een (paar) jaar overstroomd.
Het onderlopen van dit uitgestrekte land zou mogelijk de
verspreiding van de vroege neolithische cultuur naar Europa hebben versneld.
Rond 5550 v.Chr. waren er al neolithische boeren gevestigd in Griekenland,
Bulgarije, Roemenië en langs de kust van de Zee van Marmara. Rond 5000 v.Chr.
verspreidde deze cultuur zich snel landinwaarts, langs de dalen van grotere
rivieren van zuidoost Europa. De ploeg en eenvoudige irrigatie verschijnen
plotseling in Transkaukasië. Deze versnelde uitbreiding van het neolithicum zou
kunnen zijn veroorzaakt door de verdrijving van de bewoners van de ondergelopen
kusten van de Zwarte Zee. Deze bewoners waren aangepast aan de natuurlijke
bronnen hiervan, te weten: de löss, de door water afgezette klei en vochtige
leem.
(bron: wikipedia)