Friday 17 May 2013

Vaste inrichting (“Permanent establishment”)

Een vaste inrichting is een fysiek vaste plaats met behulp waarvan de zaken van een onderneming geheel of gedeeltelijk worden uitgevoerd (artikel 5, lid 1, Verdrag).

Het begrip “vaste inrichting” is onder meer van belang omdat het de minimale fysieke aanwezigheid in een staat omschrijft alvorens die staat de winst van degene aan wie de vaste inrichting ter beschikking staat en die niet in die staat gevestigd is, mag belasten (zie hiervoor verder de paragraaf “ondernemingswinst”). Zo mag België de winst van een in Nederland gevestigde vennootschap pas als ondernemingswinst belasten indien de vennootschap in België over een vaste inrichting beschikt. Dit neemt overigens niet weg dat bepaalde elementen van die winst ook bij afwezigheid van een vaste inrichting op grond van andere bepalingen in het Verdrag mogelijk in België belast mogen worden. Heeft een in Nederland gevestigde bank bijvoorbeeld geen vaste inrichting in België, maar leent de bank vanuit een kantoor in Nederland wel geld uit aan personen die in België woonachtig of gevestigd zijn, dan mag België de door deze personen betaalde rente deels belasten (zie hiervoor de paragraaf “rente”). De belasting die België in dit geval echter op grond van het Verdrag maximaal mag opleggen, is beperkt in vergelijking met de situatie dat de bank in België wel over een vaste inrichting beschikt.

Uit de definitie blijkt dat een vaste inrichting is een nader omschreven "plaats" is. Zo’n plaats kan onder meer een stuk grond, een kantoor of een winkel zijn. Verder is van belang dat het om een vaste plaats gaat. Hiermee wordt bedoeld dat die plaats in de tijd voldoende permanent aan een persoon ter beschikking staat. Zo zal een hotelkamer die een vertegenwoordiger van een ondernemer tijdens een incidentele zakenreis huurt, in beginsel niet als een vaste inrichting worden aangemerkt. Hetzelfde geldt bijvoorbeeld voor het kantoor van een zakenrelatie waar de vertegenwoordiger een bespreking houdt. Dit kantoor zal de ondernemer die de vertegenwoordiger vertegenwoordigt normaliter bovendien niet ter beschikking staan omdat de ondernemer er niet over kan beschikken als ware het zijn eigen kantoor. De vraag hoelang een fysieke plaats iemand ter beschikking moet staan alvorens het een fysiek vaste plaats wordt, is moeilijk in algemene termen te beantwoorden. Algemeen wordt echter aangenomen dat een fysieke plaats die iemand eenmalig niet langer dan een half jaar ter beschikking staat en waarvan vooraf ook duidelijk was dat de terbeschikkingstelling niet langer dan deze periode zou duren, geen vaste inrichting is. De fysiek vaste plaats hoeft zich overigens niet op een in de ruimte vaste plaats te bevinden. Zo kan bijvoorbeeld ook een viskar met een wisselende standplaats een vaste inrichting vormen. Ten slotte is van belang dat de zaken van een onderneming geheel of gedeeltelijk met behulp van de fysiek vaste plaats worden uitgevoerd. Drijft degene aan wie de fysiek vaste plaats ter beschikking staat bijvoorbeeld geen onderneming, dan wordt die plaats niet als vaste inrichting aangemerkt. Koopt een natuurlijk persoon die in Nederland woont bijvoorbeeld een vakantiehuisje in België dat hij uitsluitend voor eigen gebruik aanwendt, dan vormt het vakantiehuisje voor hem in de regel geen vaste inrichting omdat het enkele bezit en privé gebruik van het huisje in de regel geen onderneming vormt (hetgeen overigens niet wegneemt dat België de inkomsten (bijvoorbeeld fictieve inkomsten ter zake van het eigen gebruik – vergelijk het Nederlandse huurwaardeforfait) en de mogelijk toekomstige boekwinst met betrekking tot het huisje op grond van andere bepalingen in het Verdrag mag belasten).

Het Verdrag noemt bij wijze van voorbeeld een aantal plaatsen dat expliciet als vaste inrichting wordt aangemerkt, zoals een kantoor, een fabriek en een mijn (artikel 5, lid 2, Verdrag). Verder vormen bouwplaatsen, constructie- of installatieprojecten bij wijze van fictie slechts een vaste inrichting indien de werkzaamheden meer dan 12 maanden in beslag nemen (artikel 5, lid 3, Verdrag). Werkt een in Nederland gevestigde aannemer bijvoorbeeld op een bouwplaats in België, dan vormt die bouwplaats voor de aannemer alleen een vaste inrichting indien de werkzaamheden meer dan 12 maanden in beslag nemen. Verder noemt het Verdrag plaatsen die expliciet niet als vaste inrichting worden aangemerkt, hoewel die plaatsen wel aan de algemene definitie voldoen (artikel 5, lid 4, Verdrag). Het betreft plaatsen die voor de onderneming in het algemeen slechts een voorbereidend of ondersteunend karakter hebben (bijvoorbeeld het enkele aanhouden van een voorraad handelsproducten om die ter plaatse aan geïnteresseerden te tonen. Worden de producten echter ook vanuit deze plaats verkocht, dan geldt de plaats wel weer als vaste inrichting).

Een bijzondere vorm van de vaste inrichting is de persoon die in het jargon met de term "vaste vertegenwoordiger" (“permanent representative”) wordt aangeduid. Een vaste vertegenwoordiger is een persoon die in een staat het recht heeft om voor rekening van en namens een onderneming van de andere staat contracten te sluiten, dit ook regelmatig doet en verder niet zelfstandig is (artikel 5, leden 5 en 6, Verdrag). De vaste vertegenwoordiger hoeft overigens niet in de andere staat te wonen. Zo zal een handelsagent die in dienst is van een in Nederland gevestigde vennootschap en voor rekening van en namens deze vennootschap regelmatig in België zaken verkoopt in beginsel als een vaste vertegenwoordiger en daarmee als een vaste inrichting van de vennootschap in België worden aangemerkt. De handelsagent hoeft niet in België te wonen om als vaste vertegenwoordiger te worden aangemerkt. Ook een rechtspersoon kan een vaste vertegenwoordiger zijn.

Ten slotte betekent het feit dat een vennootschap een andere vennootschap controleert (of zelf door die vennootschap gecontroleerd wordt), of die in de andere staat al dan niet middels een vaste inrichting een onderneming uitoefent, op zichzelf niet dat die vennootschappen vaste inrichtingen voor elkaar vormen indien de vennootschappen in verschillende staten gevestigd zijn (artikel 5, lid 7, Verdrag). Bezit een naamloze vennootschap die in Nederland gevestigd is, bijvoorbeeld alle aandelen in een naamloze vennootschap die in België gevestigd is, dan vormen die vennootschappen voor elkaar in beginsel geen vaste inrichtingen. Dat neemt niet weg dat de Nederlandse vennootschap bijvoorbeeld ten kantore van de Belgische vennootschap een vaste inrichting kan hebben. Die situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen indien de Nederlandse vennootschap voor een aantal jaren kantoorruimte bij de Belgische vennootschap huurt en daar vandaan voor in België een deel van zijn onderneming drijft.

(bron: wilkipedia)